Pups krijgen via de placenta maar vooral via de moedermelk antilichamen binnen, dit wordt maternale immuniteit genoemd. Deze maternale antilichamen beschermen de pups in de eerste levensweken tegen infecties. Na enkele weken neemt deze hoeveelheid antilichamen af en dus ook de beschermende werking. Omdat het per pup verschillend is hoelang deze beschermende werking aanhoudt, worden pups meerdere keren gevaccineerd met enkele weken tussentijd. Titeren bij pups om te bepalen wanneer het ideale vaccinatiemoment is, brengt nadelen en ook risico’s met zich mee.
| • |
Er zal op meerdere momenten bloed geprikt moeten worden bij de pup; dit is voor het welzijn van de pup niet aan te raden. Een bloedafname kan namelijk stressvol zijn voor een pup. |
| • |
Risico op infecties neemt toe omdat de pup mogelijk langer dan noodzakelijk in een fase van onvoldoende immuniteit verkeert. |
| • |
Het titeren van de pup voorkomt niet dat de pup uiteindelijk toch gevaccineerd moet worden. |
Om deze redenen staan wij als Dierenkliniek de Kempen niet achter titerbepalingen bij pups. Waar we wel achter staan, is een titerbepaling vanaf drie weken na de twaalf-weken vaccinatie, om te controleren of de basisvaccinatie heeft geleid tot opbouw van voldoende afweer.